Op de infographic van het stappenplan voor de invoering van het werkverdelingsplan dat de bonden en de PO-raad in 2018 gezamenlijk hebben gepubliceerd, staat ook het hieronder afgebeelde lijstje met aandachtspunten. Wat opvalt is dat de verhouding tussen de lesgevende taken en de overige taken én de tijd voor vóór- en nawerk op dit lijstje als twee apart te nemen besluiten worden opgevoerd.
Dit zijn twee regeltjes uit de bijlage XXI uit 2018 over het werkverdelingsplan, die door alle organisaties in hun toelichtingen hierop – kennelijk zonder dat daar tot nu toe bij iemand een belletje is gaan rinkelen – telkens weer worden overgeschreven en ook in de CAO-PO 2023 nog steeds vermeld staan!
Wie echter de opbouw en samenhang binnen de jaartaak duidelijk is, begrijpt meteen dat de eerste regel niet alleen discutabel is, maar dat deze samen als twee apart te nemen besluiten, onverenigbaar zijn.
Lees hier meer over de opbouw van de jaartaak
Omdat na aftrek van de uren voor de duurzame inzetbaarheid en de professionalisering, voor de resterende taakonderdelen lestaak, voor- & nawerk en overige taken, een vast aantal uren overblijft dat als in een waterbed op elkaar reageert, is het niet mogelijk om na de inroostering van de lestaak de omvang van het voor- & nawerk én de overige taken onafhankelijk van elkaar te bepalen.
Het is dus van tweeën één: óf je bepaalt de verhouding tussen de lestaak en de overige taken, óf je bepaalt de tijd voor het voor- en nawerk, maar allebei tegelijk gaat dus niet.
De verhouding tussen de lesuren en het voor- en nawerk bepaal je met een opslagpercentage (de opslagfactor). Hoe hoger het opslagpercentage, hoe méér uren er beschikbaar zijn voor het voor- en nawerk, en hoe minder uren er overblijven voor de overige taken. Hoe kleiner het opslagpercentage, hoe méér uren er overblijven voor de overige taken. Volgens deze transparante en logische berekeningswijze middels een opslagpercentage over de ingeroosterde lesuren, wordt dus indirect tevens de verhouding bepaald tussen de lestaak en de overige taken.
In onderstaande twee voorbeelden van de jaartaakopbouw is de samenhang te zien tussen de uren van de ingeroosterde lestaak, het voor- en nawerk en de overige taken.
In de planner blijft de berekeningswijze van de uren voor het voor- en nawerk daarom ongewijzigd gebaseerd op een door het team vast te stellen opslagpercentage (opslagfactor).
De hoogte van de opslagfactor stelt het team zelf vast. Er is geen norm voor, maar ligt op de meeste scholen tussen de 35 en 45%. Voor het OOP met lesondersteunende taken wordt soms een wat kleinere opslagfactor afgesproken, waardoor het overblijvend aantal uren voor de overige taken bij hen wat groter is. Deze afwijkende opslagfactor vul je op het betreffende teamlidblad (in rubriek J) in.
Indien nodig, kan daar ook een grótere opslagfactor worden ingevuld. Op deze manier kan een beginnende leerkracht of bijvoorbeeld een leerkracht met een combinatieklas meer tijd voor het voor- en nawerk krijgen.
©TaakberekeningPO 2015-2024
KvK 66412803
Over TaakberekeningPO
info@taakberekeningpo.nl
0251-836839 (ma t/m vrij 10.00-17.00 uur)
Illustraties: icons8.com
2 reacties
Welke taken vallen onder het voor- en nawerk?
Over welke taken en activiteiten tot het voor- en nawerk moeten worden gerekend en welke onder de overige taken vallen, zegt de CAO-PO niets.
In paragraaf 2.2 lid 7 staat als af te spreken punt bij de werkverdeling: “De tijd die leraren nodig hebben voor het voorbereiden van lessen en het nakijken van toetsen en opdrachten waaronder begrepen de administratieve verwerking daarvan’.
We mogen dus aannemen dat deze laatst genoemde werkzaamheden in elk geval binnen de tijd voor het voor- en nawerk vallen. Activiteiten als oudergesprekken, schoolreisjes, feesten e.d. bevinden zich in een grijs gebied tussen het (groepsgebonden) voor- en nawerk en de (groepsoverstijgende) overige taken.
Het is dus aan het team zelf om hierover afspraken te maken. Daarbij is het logisch dat naarmate meer activiteiten tot het voor- en nawerk gerekend worden, ook de af te spreken opslagfactor navenant hoger moet worden afgesproken.
Maar uiteindelijk is het een broekzak-vestzak-verhaal, want hoe hoger de opslagfactor, des te minder tijd er over blijft voor de overige taken en omgekeerd – zie artikel hierboven en het artikel ‘De opbouw van de jaartaak’.
Peter van Lingen